De Grammatica training Engels bestaat uit 10 units bestaande uit verschillende grammatica onderdelen. Hieronder kan je lezen waar de units uit bestaan.

Unit 1 – Vragende vormen

Hoe stel je goede vragen in het Engels? Oefenen met wh-questions (who, what, where, when, why, how) en vraagzinnen met hulpwerkwoorden.

Unit 2 – Werkwoordstijden

Overzicht van de belangrijkste tijden zoals present simple, present continuous, past simple, present perfect en future. Wanneer gebruik je welke tijd?

Unit 3 – Phrasal verbs

Veelgebruikte combinaties van werkwoorden met voorzetsels (bijv. look up, turn on, give in). Oefenen met betekenis en gebruik in zinnen.

Unit 4 – Modale werkwoorden

Werkwoorden als can, could, may, might, must, should. Hoe gebruik je ze om mogelijkheid, verplichting of advies uit te drukken?

Unit 5 – Actieve vs. passieve zinnen

Wat is het verschil tussen actief (The manager explained the rules) en passief (The rules were explained by the manager)? En wanneer gebruik je welke vorm?

Unit 6 – Zinsstructuur en woordvolgorde

De basis van Engelse zinnen: onderwerp, werkwoord, lijdend voorwerp. Veelgemaakte fouten door Nederlandse woordvolgorde corrigeren.

Unit 7 – Vergrotende & overtreffende trap

Hoe vergelijk je dingen? (bigger than, the biggest). Oefenen met korte en lange bijvoeglijk naamwoorden.

Unit 8 – Woordvorming

Hoe maak je nieuwe woorden met voor- en achtervoegsels (bijv. happy → unhappy, teach → teacher)? Zo bouw je sneller je woordenschat uit.

Unit 9 – Voorwaardelijke zinnen

If-sentences: hoe druk je mogelijkheden of hypothetische situaties uit? (If I study, I will pass. / If I had more time, I would travel.)

Unit 10 – Betrekkelijke bijzinnen

Zinnen met who, which, that om extra informatie te geven: The man who lives next door is a teacher.